ABC

Brussel, Museum Kunst & Geschiedenis

Het Jubelparkmuseum herbergt een aantal schatten die onze tijdreis enige kleur kunnen geven, en waarvan ik er een handvol uitlicht, snel samengevat: wandtapijten, retabels en een laatgotisch interieur.

  1. Zo vind je er het centrale gedeelte van het eerste en het complete vierde wandtapijt uit de reeks van Onze-Lieve-vrouw van de Zavel (ca. 1518), waarover sprake bij de Zavelkerk. Je ziet ook vroegere wandtapijten uit de tijd van Filips de Goede, die er talloze bestelde bij handelaars-wevers als Pascal Grenier uit Doornik. Een Doorniks tapijt uit de jaren 1445-1455, dat taferelen uit de Passie verbeeldt, is best bijzonder. Voor het oudste bewaarde ensemble van wandtapijten moet je naar het kasteel van Angers, en wel voor De Apocalyps (ca. 1382) gemaakt op vraag van Lodewijk van Anjou, een broer van onze Filips de Stoute, en goed voor ettelijke meters kijkplezier.Ook Filips de Stoute kocht veel wandtapijten aan, voornamelijk in Atrecht en Doornik, samen met Parijs de belangrijkste productiecentra in de veertiende en een aanzienlijk deel van vijftiende eeuw. Hij deed dit om de vaak vochtige vertrekken in zijn kastelen te isoleren, maar tegelijk om ze decoreren en zijn gasten te imponeren. Iedereen wist dat zulke tapijten peperduur waren – zeker als er veel goud- of zilverdraad in was verwerkt – en kon vaststellen dat de hertog ze nooit lang liet hangen. Zulke luxeobjecten waren ook een vorm van belegging, een groot exemplaar kon als onderpand bij een lening worden gegeven.De hertog bewaarde zijn voorraad in de Garde-Meuble in Atrecht, een collectie die de basis vormde voor die van kleinzoon Filips de Goede die in 1430 niet minder dan 68 reeksen bezat. Een wandtapijt kocht je nu eenmaal zelden alleen: meestal vertelden meerdere exemplaren één groot verhaal. Als je weet dat zijn nazaat Karel V in 1544 de hele tijd vijftien reeksen meenam op zijn reizen en dat dit goed was voor 96 tapijten, dan zouden – als we dezelfde rekensom toepassen, wat natuurlijk heel erg nattevingerwerk is, maar het geeft een idee – Filips’ 68 reeksen goed zijn voor meer dan vierhonderd tapijten, en dan zijn we nog maar aan het begin van zijn lange regeerperiode.

    De kwaliteit van de tapijten ging erop vooruit omdat op de duur enkel nog topschilders – van Van Orley over Rafaël tot Rubens – de kartons mochten maken, de ingekleurde tekening op grote aan elkaar geplakte vellen papier waarop de wevers hun werk baseerden. Kartons die erg in trek waren bleven jarenlang op het weefgetouw. Atrecht en Doornik werden op de duur uit de markt geprijsd door Oudenaarde, Brugge en Brussel, waarvan de laatste stad het meest eclatante succes kende. Naar verluidt zouden in 1545 van de 60.000 inwoners ongeveer een kwart werkzaam zijn in de tapijtindustrie. Het grootste gedeelte van de museumcollectie dateert dan ook uit de zestiende eeuw. Van de in totaal 150 exemplaren hangen er veertig in de zalen. In de wetenschap dat de collectie draait kan het zinvol zijn om terug te keren.

  2. In dit museum kun je een laatgotische kamer betreden die de sfeer van een rijke vijftiende-eeuwse leefruimte uit onze gewesten oproept. Het eikenhouten plafond, de schouwmantel met muurschildering, de koffers om kleding en huisraad in op te bergen, het zitmeubel, de bidstoel en het dressoir komen aanwaaien uit het Ieper, Brugge en Sittard van de jaren 1450-1500. Hier kun je in het echt zien wat de interieurs op bepaalde wandtapijten of schilderijen van Jan van Eyck en Rogier van der Weyden prijsgeven. Verderop vind je ook nog een oud-Vlaams barokinterieur, dat ons twee eeuwen verder in de tijd katapulteert.
  3. In Stoute schoenen kwamen retabels eerder al aan bod in Dijon met Jacob de Baerze, in Baume-les-Messieurs als ook in de lemma’s Dendermonde, Kalkar en Ternant van dit abecedarium. Afgeleid van de Latijnse woorden « retro » en « tabula » betekent het woord retabel zoveel als « achter het altaar », een retabel is dan ook een kunstwerk dat aan de achterzijde van (en doorgaans op) een altaar werd geplaatst; men spreekt net zo goed van altaarstukken. Bij deze ‘kijkkasten’ ging didactiek en kunst hand in hand. Opengeslagen zie je een soort van kast gevuld met tal van uit hout gesneden beeldjes, vaak verguld of gepolychromeerd. Als ze gesloten zijn verschijnen meestal beschilderde panelen – denk bijvoorbeeld aan de retabels van Jacob de Baerze (✞ 1399) in Dijon waarvan de buitenpanelen beschilderd werden door Ieperling Melchior Broederlam (✞ ca.1410). Soms gaat het om een een combinatie van beeldjes én schilderijen. Het succes van de Brabantse retabels is in ieder geval het resultaat van een uitgekiende combinatie van beeldhouw- en schilderkunst. Honderd jaar na de pionier uit Dendermonde zijn Brabanders als Jan II Borman (✞ ca. 1520) en Jan Mone (✞ 1554) de toppers van deze specifieke kunsttak. Borman koos net als De Baerze voor hout terwijl More retabels uit albast maakte (bv. het Passieretabel in de Brusselse kathedraal, of het Moneretabel in de basiliek van Halle).Dit Brusselse museum bevat meerdere voorbeelden van de in de vijftiende eeuw internationaal gerenommeerde Brabantse retabelkunst – samen met de wandtapijten het belangrijkste luxe-exportproduct. Niet alleen rijke aristocraten als Filips de Stoute bestelden die voor in hun privékapels, op de duur verschenen ze ook in parochiekerken, en later ook in de steeds talrijker opschietende zijkapellen van grote kerken. Antwerpen, Mechelen en vooral Brussel waren de belangrijkste productiecentra. Mechelen stond bekend om zijn kleine retabels, de zogeheten ‘besloten hofjes’ waarvan zich een aantal in het  Hof van Busleyden bevinden. Filips de Goede werd in 1430 hertog van Brabant en zou na verloop van jaren kiezen voor Brussel als voornaamste residentieplek. Die aanwezigheid van het hof trok talloze kunstenaars aan, denk maar aan Rogier van der Weyden. Die concentratie van kunstenaars stuwde de retabelkunst naar hoge toppen. Een van de absolute topstukken kun je hier bewonderen: het Sint-Jorisretabel van Jan Borman uit 1493, ten tijde van Filips de Schone dus. Dit eiken altaarstuk van de misschien wel beste beeldhouwer van zijn tijd vertelt op even sublieme als dramatische wijze, met veel aandacht voor anekdotiek (de hond die achter zijn horen krabt), het wedervaren van drakendoder Joris. Dit onlangs gerestaureerde kunstwerk ontbeert elke vorm van polychromie of schilderkunst, het blijft de vraag of er oorspronkelijk sprake van was.Met de komst van de reformatie kwam er stilaan een einde aan het tijdperk van retabels: protestanten hadden het niet meer begrepen op zoveel uitbundige religieuze kunst en de gangmakers van de contrareformatie verkozen pakkende schilderijen boven altaars om de gelovigen op de weg van het juiste geloof te houden of terug te brengen. De Beeldenstorm en de houtworm zorgden ervoor dat van de ontelbare Brabantse retabels slechts driehonderd exemplaren werden bewaard. Hier in Brussel kun je er godzijdank heel wat bewonderen.