ABC

Parijs, kasteel van Vincennes

Al voor het jaar 1000 was hier een koninklijk jachtterrein. Koning Lodewijk VII – die in 1137 met Eleanora van Aquitanië trouwde, dewelke zeventien jaar later met de Engelse koning huwde, verbintenis die de eerste verre kiem voor de Honderdjarige Oorlog vormde – liet er een kleine residentie optrekken.

Terwijl Lodewijks zoon Filips-Augustus in de weer was met de eerste middeleeuwse omwalling rond Parijs liet hij ook een muur rond Vincennes optrekken zodat het een exclusief jachtdomein werd. Zijn kleinzoon, de Heilige Lodewijk, zou er rechtspreken onder een eik, een legendarisch plaatje uit de Franse geschiedenis. Maar het is toch vooral Karel V, de oudste broer van Filips de Stoute, die hier zijn stempel drukte.

Nadat Étienne Marcel met zijn stoottroepen in 1358 het koninklijke kasteel in Parijs (nu gekend als de Conciergerie) had bestormd, zocht Karel, die toen nog kroonprins was, een veiliger onderkomen. Hij maakte werk van het Louvre en van het kasteel van Vincennes, waar hij een vijftig meter hoge donjon liet verrijzen. Zodra het kon (1367-68) bracht hij er zijn hoofdkwartier en privé-vertrekken onder. Van hieruit zou hij op succesvolle wijze Frankrijk besturen en een groot deel van de geografische verliezen uit de eerste rampzalige decennia van de Honderdjarige Oorlog goedmaken. Vandaag kun je nog altijd de Chambre du Roi aanschouwen. Onder aanvoering van bouwheer Raymond du Temple – die ook al werkzaam was in de Notre-Dame, het Louvre en op vraag van Filips de Stoute een kijkje kwam nemen op de werf van Champmol – zou Vincennes uitgroeien tot een zowel defensieve burcht als luxueuze residentie. Karel V vroeg en kreeg een grotendeels nog aanwezige omwalling, met negen torens van veertig meter hoog. Raymond du Temple liet zich tot slot inspireren door de Sainte-Chapelle van de Heilige Lodewijk in het hart van Parijs om ook hier een Saint-Chapelle te laten oprijzen, een schitterende laatgotische kapel, al beperkte hij zich wel tot één in plaats van drie niveaus. Kortom, eind veertiende eeuw verscheen op een boogscheut van Parijs een geheel dat geleek op een klein ommuurd stadje, in wezen het administratieve centrum van het rijk.

De Bourgondische hertog Filips de Stoute was er een graag geziene gast, wat verklaart waarom de Bourgondische hertog zo vaak verbleef in een verdwenen optrekje bij de oevers van de Marne (Conflans), niet ver van het kasteel van Vincennes. Later toen zijn broer stierf (1380) zou hij als regent voor diens in eerste instantie te jonge en later schizofrene zoon Karel VI uiteraard nog meer in Vincennes komen. Vele Franse koningen zouden er vervolgens verblijven, maar toen Lodewijk XIV vanaf 1680 definitief naar Versailles verhuisde veranderde Vincennes in een gevangenis. Markies de Sade verbleef in een cel die je kunt bezoeken. In afwachting van zijn executie in de slotgracht op 21 maart 1804 – op bevel van Napoleon die dezelfde dag zijn Code civil uitvaardigde – bracht ook de hertog van Enghien hier zijn laatste dagen  voor.

Wie in de sfeer van deze koninklijke verhalen verder door Parijs wil dolen moet naar de Sainte-Chapelle, de Conciergerie en de (hopelijk weldra gerestaureerde) Notre-Dame, alledrie op het Ile-de-la-Cité. De onvermoeibare Karel V liet in de jaren 1370 nog de Bastille optrekken, waarvan je de contouren kunt aflezen op de straatstenen rond de huidige place de la Bastille. De allerlaatste overblijfselen van de in de nasleep van 14 juli 1789 afgebroken Bastille zie je in de square Henri Galli, vlakbij het Ile-Saint-Louis.