ABC

Rijsel, Museum voor Schone Kunsten

Na de Bourgondische tocht in de sporen van de lijkkist van Filips de Stoute is het geen slecht idee je naar het Palais des Beaux-Arts te begeven, al was het maar omdat de zalen gewijd aan de middeleeuwen in 2022 helemaal werden herdacht en dat het resultaat gezien mag worden.

Louter denkend aan deze tijdreis stip ik een handvol elementen uit de rijke collectie aan.

  1. Een hanger om rond je hals te dragen, uit 1414, en toebehorend aan Maria van Frankrijk, een dochter van Karel VI, de Franse koning die in 1392 door waanzin werd getroffen. Tot aan zijn dood in 1422 zou hij een complex leven leiden, zwalpend tussen helderheid van geest en krankzinnigheid. Karel VI was de volle neef van Jan zonder Vrees. Karels dochter Maria kwam een jaar na haar vaders aanval van verstandsverbijstering ter wereld. Reeds op haar vierde verhuisde ze naar de priorij van de Heilige Lodewijk in Poissy, waarvan vandaag enkel de portiersloge overblijft. We kunnen ons amper voorstellen hoe deze kleuter werd opgeofferd op het altaar van de wil van haar moeder Isabella van Beieren, de koningin die ten einde raad de waanzin van haar echtgenoot trachtte te bezweren door haar piepjonge dochter naar een religieuze instelling te sturen. Deze prachtige hanger, gemaakt door Jean Nicholas, bevat negen vakjes met telkens een andere relikwie – die alle nog aanwezig zijn, van allerhande botjes tot stukjes hout van het kruis van Christus – en bezat in de ogen van Maria’s tijdgenoten ongetwijfeld magische krachten. In 1435 stierf ze aan de pest.
  2. Het feest van Herodes van Donatello dateert weliswaar uit 1435, maar valt verder buiten het bestek van dit boek. Toch kun je en moet je de tijd nemen om dit bas-reliëf te bekijken, al was het maar omdat Donatello op een dikte van amper enkele millimeters een indringend spel van diepgang en doorkijkjes weet te creëren, en dat het kunstwerk ook nog eens op een voortreffelijke manier wordt uitgelicht.
  3. Grafplaat van Guillaume Dufay, de onvergetelijke componist van de Franco-Vlaamse school, geboren in Brabant (allicht Beersel, 1397) en nadien o.a. actief aan het hof van Filips de Goede. Zelfs is de kans groot dat tijdens het Banket van de Fazant in Rijsel, in het Hôtel de la Salle, zijn befaamde Klaagzang van de Heilige Moederkerk van Constantinopel weerklonk. De woorden van deze Moederkerk, uitgesproken door een als vrouw vermomde man op een olifant, vormden in ieder geval de inspiratie voor het muziekstuk: ‘Mijn domein wordt met de voeten getreden […] Het is in handen van de ongelovigen.’ Het volstaat ernaar te luisteren – en voeg er in één moeite nog zijn Messe de l’homme armé aan toe – om te beseffen hoe relatief toegankelijk en adembenemend mooi zijn laatmiddeleeuwse composities waren, hoe vloeiend de stemmen of instrumenten hun eigen gang gingen en toch welluidende harmonieën creëerden. Van koorknaap in de kathedraal van Kamerijk schopte deze Brabander het tot achtereenvolgens priester, kapelmeester van de hertog van Savoye, schreef hij een motet (Super Rosarum Flores) voor de inauguratie van de dom van Firenze op 25 maart 1436, werkte voor de paus, was actief in Genève en Lausanne, ontmoette zijn beroemde tijdgenoot Gilles Binchois aan het Bourgondische hof… en groeide op de duur uit tot een van de bekendste muzikanten en componisten van zijn tijd. Na zijn reizen door Europa keerde hij terug naar de kathedraal van Kamerijk waar hij stierf in 1474. Op de grafplaat zie je hem als kanunnik links knielen voor het mysterie van de verrijzenis van Christus. Een kleine rebus onthult zijn naam in de vier hoeken van de plaat: een G (voor Guillaume) en in die letter zie je DU, een noot die een FA voorstelt en een Y.
  4. Een Tranchoir of ook wel tailloir (weliswaar uit de zestiende eeuw) geeft een idee van hoe de gefortuneerden aten in het Bourgondische tijdperk. Vloeibare gerechten kwamen in kommen op tafel, maar verder werd de maaltijd al sinds de tijd van Karel de Grote geserveerd op dikke sneden brood. Het afsnijden (tailler of trancher) van het brood leverde dit primitieve bord zijn benaming tailloir of tranchoir op. Bij de rijkere klasse schoof men op de duur een houten of metalen snijplankje onder het brood, dat ook tailloir of tranchoir werd genoemd. Pas in de loop van de zestiende eeuw kreeg dit voorwerp een verhoogde rand en leek het in alles op wat de mensheid gemeenzaam ‘bord’ zou noemen. De oude term tailloir trotseerde moeiteloos de eeuwen, want vele Vlamingen noemen hun bord heden ten dage nog steeds teljoor of telloor. Op een feest deelden de meeste disgenoten per twee een plankje met een snee brood en spraken ze elkaar aan met copain, letterlijk broodgenoot, een benaming die bewijst hoezeer vriendschap en eten in het Frans met elkaar zijn vervlochten.
  5. Mis ter afsluiting niet De opgang der uitverkorenen en De val van de vervloekten van de Leuvense Dirk Bouts uit ca.1450, en evenmin de Triptiek van de Maagd met Kind omringd met musicerende engelen (ca. 1490) van de Meester van het Geborduurde Loofwerk.