ABC

Wervik, Sint-Medarduskerk

Het leven van de volstrekt vergeten Hervé de Mériadec leest als een roman. Om zijn bestaan enigszins te benaderen kan het een idee zijn de Sint-Medarduskerk van Wervik te bezoeken. Sinds zijn dood in 1478 kun je er de graftombe van deze schildknaap van Filips de Goede aanschouwen, zij het vandaag in erg geschonden staat.

De kerk zelf was er gekomen nadat Bretonse troepen, als onderdeel van het Frans-Bourgondische leger, Wervik in de nasleep van de slag bij Westrozebeke (1382) hadden vernield. De kerk, die nog altijd de Wervikse skyline domineert, werd voltooid in 1414, de toren in 1433. Van Jan zonder Vrees kregen de Wervikenaren de toestemming een lakenhal te bouwen, een belangrijke stap om na de rampspoed nieuwe welvaart te creëren – het stadje kwam wat die industrietak betreft in Vlaanderen meteen na Gent, Ieper en Brugge. Mériadec, zelf een Bretoen, zou na zijn huwelijk met Jehanne de Croix in Wervik komen wonen, een stadje dat net voor zijn dood in 1478 zo’n 1600 zielen telde.

Als je hier bij zijn graftombe staat kun je je onmogelijk inbeelden bij wat voor gelegenheden deze man mee op de eerste plaats stond. Na een jeugd nabij Morlaix (Finistère) waar hij als page in dienst was van Arthur van Richmont, hertog van Bretagne, bij de lezers van dit boek bekend als de jonge assistent van Filips van Nevers die vanaf Dowaai de lijkstoet van zijn vader Filips de Stoute naar Champol leidde. Die goede band tussen het Bretonse en Bourgondische hof zorgde al eens voor een uitwisseling van pages en schildknapen en zo kwam Mériadec in 1435 als schildknaap in dienst van Filips de Goede.

Tijdens de Brugse Opstand van 22 mei 1437 waar hertog Filips ternauwernood aan de Bruggelingen wist te ontsnappen bleef Mériadec de hele tijd trouw aan zijn zijde. Nadien kon de schildknaap bij Filips nog weinig verkeerd doen. Zijn faam nam een steile vlucht toen hij aan de zijde van Jacques van Lalaing (dé ridder van zijn tijd) en diens oom Simon van Lalaing door Europa trok om tal van ridderkampen te beslechten, met als grootste aureool de overwinning van een zeskamp in Schotland, de zogeheten Stirling Challenge. Belangrijk detail: Lalaing en de zijnen vochten in die kamp met open vizier wat van ongelofelijk lef getuigde, een praktijk die later ook in figuurlijke zin ons woordenboek zou verrijken. Mériadec groeide uit tot een ster van de krijgskunst. Op zijn graftombe in Wervik werd hij ongetwijfeld niet zomaar met open vizier afgebeeld.

Maar hij was meer dan een ceremonieel pronkstuk van de hertog. In 1442 nam Mériadec succesvol deel aan de inname van de stad Luxemburg. Tijdens de bloedige afloop van de Gentse Opstand (1452-53) droeg hij zowel tijdens de slag bij Bazel (zie Rupelmonde), als die bij Poeke (waar zijn wapenbroeder Lalaing om het leven kwam door een kanonskogel) en bij Gavere het vaandel van Filips de Goede, een eer die enkel de zogeheten « eerste schildknaap » te beurt viel. Deze titel kreeg hij officieel pas in 1458, een bestendiging van wat in de praktijk allang het geval was. Tijdens het Banket van de Fazant, op 17 februari 1454, maakte al Mériadec deel uit van de heren die zwoeren naar Constantinopel te trekken om de moslims te verjagen. Dat hij bovendien op het paleis van de Koudenberg deelnam aan de vertelsessies die leidden tot de Cent nouvelles nouvelles, waarvan hij het 42e verhaal (« La fausse morte ») voor zijn rekening nam, bewijst dat de getalenteerde houwdegen tot in de hoogste hofkringen wist door te dringen.

In 1457 trouwde hij met Jehanne de Croix, de dame die aan zijn zijde werd begraven in Wervik, waar de twee zich ook hadden gevestigd. Filips de Goede werd peter van hun eerste kind, allicht een Philippe of Philippine, dat helaas niet oud zou worden. Uit archiefstukken blijkt dat hij in de komende jaren nog zorg zou dragen voor de paarden van de hertog, hem uit het harnas hielp na een wapentreffen of ceremoniële gebeurtenissen, hem zijn horoscoop bezorgde, als eerste schildknaap zijn zwaard mocht dragen bij de kroning van Lodewijk XI in Reims, maar ook dat hij de stilaan moeizaam bewegende hertog begeleidde tot in Dinant, waar we Filips al eerder in dit boek wankel uit een bootje zagen stappen in Bouvignes. Mériadec – en ik ontdek dit pas als Stoute schoenen zo goed als voltooid is – was er op tal van sleutelmomenten gewoon bij. Zulke vondsten maken de tijdreiziger gelukkig, het is als een siddering die in een flits over alle bladzijden rolt.

Bij Filips’ begrafenis in Brugge op 21 juni 1467 liep Mériadec voor de kist de Sint-Donaaskerk binnen, het hertogelijke zwaard in de hand, de punt naar de aarde gericht. Het was zijn laatste moment de gloire, want onder Karel de Stoute, die vaak in onmin met zijn vader leefde, kwam er een eind aan de voorkeursbehandeling van de favorieten van zijn verwekker. Mériadec werd na 33 jaar trouwe dienst in 1468 op non-actief geplaatst. Tien jaar later, op 10 of 11 april 1478, gaf hij de geest. Naar Constantinopel, zoals hij aan zijn meester had gezworen, zou hij nooit gaan, maar hij stierf wonderlijk genoeg wel in Jeruzalem, tijdens een pelgrimstocht.

Ondanks zijn best wel indrukwekkende cv werd hij nooit tot ridder geslagen. Dat kwam waarschijnlijk omdat hij als erg bescheiden edelman niet over de nodige financiën beschikte om het ridderbestaan volwaardig te leiden, ook misschien omdat het in de loop van de vijftiende eeuw sowieso minder gebeurde. Als ridder zou hij ontslag hebben moeten nemen als « eerste schildknaap » om elders zijn geluk te beproeven. Voor Mériadec was dat geen optie. Dus maakte hij een aanzienlijke, maar geen spectaculaire carrière. Filips stopte hem wel een aantal kleinere domeinen en betrekkelijk aanzienlijke functies toe, maar die volstonden niet om er een rijke levenswandel op na te houden. Zijn wedervaren, hoe knap ook, wijst er ons op dat het bijna onmogelijk was om destijds werkelijk boven je stand uit te groeien. Mériadec zou altijd afhankelijk blijven van Filips de Goede, een meester die hij tot het einde met grote trouw diende. Tijdens de laatste jaren van zijn leven gooide hij bijna alles wat hij bezat in de strijd om een graftombe voor hem en zijn vrouw te kunnen betalen, ontelbare missen om voor hun zieleheil te bidden inbegrepen.

In de Wervikse grafcrypte zijn de oude brandramen verdwenen – hij moet destijds zelf met plezier hebben vastgesteld dat je er recht op zijn domein keek, zoals een kaart uit de Flandria illustrata (1641) bewijst. De ramen werden in de loop der jaren dichtgemetseld. Ook rest er slechts een pleurant bij de graftombe, waarvan de gisant in demi-relief bovendien stevig heeft geleden. Toch zou ik zonder deze bescheiden lieux de mémoire nooit naar het bestaan van deze Mériadec zijn gaan spoorzoeken en zou de lezer vermoedelijk nooit van deze bewonderde toernooivechter, eerste schildknaap en vertrouweling van Filips de Goede hebben gehoord.